Deze cantate, Gott ist mein König, is in diverse opzichten een heel bijzondere cantate van J.S.Bach: hij was slechts 23 jaar oud toen hij dit werk componeerde. Het is dus een van zijn eerste cantates. De bezetting is extreem groot: vier instrumentale koren, nl. trompetten en pauken; hobo’s en fagot; blokfluiten en cello; strijkers en in deel 2 nog een zelfstandige orgelpartij. Daarnaast maakt Bach onderscheid tussen gedeelten voor het complete koor, de vier solisten gezamenlijk (in deel 3) en aria’s voor solisten. De bezetting is ook bijzonder door het gebruik van de violoncello piccolo, een door Bach uitgevonden kleine cello in hogere stemming, die we als solo-instrument horen optreden in deel 6. Verder is het de enige cantate die tijdens Bach’s leven, nl. direct na de uitvoering op 4 februari 1708, in druk werd uitgegeven, op kosten van de stadsraad van Mühlhausen. De indruk die de jonge Bach er mee gemaakt had, was zelfs zo groot, dat de stadsraad voor het volgende jaar ook een cantate liet componeren, waarvan helaas ieder spoor ontbreekt.
Inhoud
“Wij, leden van de stadsraad te Mühlhausen, stellen u voor de heer Adolf Strecker, die reeds sinds zijn 71ste jaar alhier het ambt van burgemeester bekleedt, ondanks zijn vergevorderde leeftijd, wegens gebleken bekwaamheid voor deze belangrijke taak, nogmaals te benoemen als onze burgemeester”.
Een dergelijke tekst zal wellicht uitgesproken zijn bij de installatie van de nieuwe stadsraad op 4 februari 1708. Voor een goed begrip van deze cantate is deze informatie onmisbaar, zoals we straks zullen zien.
Daarnaast is het belangrijk om ons te realiseren dat de overheid volgens Rom.13 en vele andere Bijbelplaatsen gezien moet worden als een verlengstuk van Gods regering over deze wereld. In onze huidige democratie is dat besef vaak verdwenen, maar voor Bach was dit de normale realiteit. In een ‘wereldlijke cantate’ als deze vinden we dan ook bepaald geen ‘wereldlijke’ tekst, maar veeleer een openlijke belijdenis van een door en door bijbelse waarheid: Gott ist mein König.
Deze tekst is afkomstig uit Psalm 74 vers 12 (God is mijn koning van oudsher, die in het midden der aarde verlossing bewerkt). Verder komen uit deze psalm vers 16 (uwer is de dag, uwer is ook de nacht; U bent het, die hemellicht en zon hebt gesteld. U bent het, die al de grenzen der aarde hebt bepaald) en vers 19 aan bod (lever de ziel van uw tortelduif niet over aan de vijand).
Behalve deze psalm horen we ook enkele teksten uit 2 Samuel 19, waar een 80-jarige Barzillai, dienaar van koning David, van zichzelf zegt dat hij nu toch echt te oud is om met de koning mee te gaan. Hij zou de koning maar tot last zijn en wil liever sterven in zijn eigen stad en bij zijn vader en moeder begraven worden.
Tenslotte klinkt er nog een citaat uit Gen.21 vers 22 (God is met u in alles wat u doet), een constatering van koning Abimelech betreffende de dan reeds 100-jarige Abraham.
We horen in deze cantate dus uitsluitend bijbelteksten waarin de betrekkingen tot een koning worden omschreven en die als volgt door Bach worden toegepast:
Deel 1 beschrijft de regering van God, waarbij opvalt dat alle koren, instrumentaal en vocaal apart behandeld worden. Dit is een fraaie illustratie van de reikwijdte van Gods bestuur, niet slechts over de kerk, of alleen de kerkelijke activiteiten, maar over de hele aarde, ook d.m.v. het stadsbestuur van bv. Mühlhausen of Hilversum. Er zijn immers geen overheden dan van God.
Bovendien kunnen we hierin een persoonlijke belijdenis van Bach zien, die over het stadsbestuur heen verder kijkt en zich bewust is van Gods koningsschap over zijn leven. De uitdrukking ‘van oudsher’ laat echter ook nog iets anders zien: Bach was nog niet zo oud toen hij dit schreef, maar de heer Strecker, burgemeester van Mühlhausen, was dat wel. Hij was inmiddels 83 jaar en wordt door Bach a.h.w. zingend ten tonele gevoerd in deel 2 met de woorden: Ich bin nun achtzig Jahr. Door deze Bas-aria klinkt tegelijk een couplet uit het lied ‘O Gott du frommer Gott’. De woorden van de burgemeester zijn nogal bescheiden en bepaald niet ambitieus te noemen. Let u ook op de dalende lijnen waarmee zijn tekst wordt begeleidt, waarmee de afdaling naar het ouderlijke graf geïllustreerd wordt. Ook in Bach’s orgelpartita O Gott du frommer Gott horen we in hetzelfde couplet iets dergelijks. Hiertegenover plaatst Bach nu de veel positievere tekst waarin eerbied voor het grijze haar doorklinkt. Het is alsof Bach hiermee wil benadrukken dat juist deze oude man een zeer geschikte burgemeester is met veel levenservaring.
Dan volgt in deel 3 een bemoediging door het koor met de woorden van Abimelech: “dein Alter sei wie deine Jugend und Gott ist mit dir in allem das du tust”. Bach gebruikt hiervoor een zeer levendige fuga, te zingen door de 4 solozangers, waarmee opnieuw de bekwaamheid van Herr Strecker benadrukt wordt.
Deel 4, opnieuw gezongen door de bassolist, dus eigenlijk de burgemeester zelf, spreekt van zijn houding t.o.v. Gods bestuur: hij erkent met de woorden uit psalm 74 dat God de grenzen vaststelt, of dat nu in de natuur is (let bv. op de uitbeelding van ‘ihren gewissen Lauf’ of in het landsbestuur.
Het geloof in Gods almacht en de gunstige uitwerking daarvan worden beleden in deel 5: ‘Durch mächtige Kraft’. De trompetten en pauken onderstrepen de kracht en de koninklijke waardigheid die verbonden zijn met Gods regering.
Nu komt het volk aan het woord in deel 6, dat met een tekst uit Psalm 74 zijn vertrouwen uitspreekt in Gods bescherming. De kwetsbare duif staat hier model voor het volk, dat in deze psalm (een leerdicht) overdenkt dat het onderdrukt wordt door de vijand, terwijl de tempel verwoest is. Juist in deze moeilijke omstandigheden worden zulke geloofsuitspraken gedaan. Bach heeft het belang hiervan goed aangevoeld en een intense muzikale omlijsting van de tekst gecomponeerd, waarmee de gevoelens uit Psalm 74 treffend wordt onderstreept.
De cantate eindigt met een uitbundige gelukwens aan de nieuwe stadsraad, das neue Regiment, en ook aan het toenmalige hoogste gezag: Keizer Joseph I (1678-1711). |